Schouwen

'Volgens het drietrapsmodel God, profeet, gelovige'

insdag 9 januari was in het Dominicanenklooster in Huissen een bijeenkomst over André Lascaris, een half jaar na zijn dood. Eén van de sprekers was schrijver Tommy Wieringa.

Volgende week verschijnt via deze website een digitaal boekje met alle bijdragen over de nalatenschap van André Lascaris o.p..

Tommy Wieringa tijdens zijn toespraak in de bibliotheek van het klooster van Huissen.

Toen ik afgelopen zomer mijn roman ‘De heilige Rita’ voltooide, maakte ik een note to self dat ik het boek nog ter controle moest voorleggen aan de vliegtuigpionier Joost Conijn, aan een Twentenaar, aan een huisarts en aan een katholieke geestelijke. Je mag in de literatuur zoveel verzinnen als je wilt, maar de feiten moeten kloppen.

Ik heb de tekst inderdaad laten controleren door Joost Conijn, door de Twentse uitgever Paul Abels en mijn eigen huisarts, maar niet door een katholiek.

Daar had ik André Lascaris voor, en die overleed nu juist in de week dat ik mijn boek voltooide.

Het was Arjan Broers die me daarvan in kennis stelde. Hij had het me nog gezegd toen we de 75ste verjaardag van André vierden in Amsterdam: ‘Ik zal je bellen als André overlijdt’.

Veel slechte tijdingen komen door de telefoon. Soms ben ik bang als dat ding gaat – weer een dode, weer een uitvaart; de wereld krimpt en krimpt.

Bij sommige doden is de krimp erger dan bij andere.

Omdat ik geen katholiek meer had om het boek aan te laten lezen, kreeg ik onlangs een brief van de heer Melenhorst uit Weerselo, die me van een aantal fouten in de tekst op de hoogte stelde. Hij had dingen opgemerkt die eerder in een protestantse omgeving thuishoorden dan in een katholieke. Over psalmzingen, bijbellezing en bepaalde gebruiken, waaraan een katholiek zich nooit zou bezondigen.

Op pagina 43 vond hij dit: ‘“Zijn vader vouwde zijn handen en was even stil” – zo bidden protestanten.’

En op pagina 223: ‘De Davidpsalm past beter bij protestanten, zie hun overlijdensadertenties.’

Op pagina 235: ‘Paul leest in de bijbel. Katholieken lezen niet in de bijbel.’

En op pagina 237 ten slotte: ‘De combinatie van zondagsschool en pastoor lijkt me niet juist.’

De heer Melenhorst woont blijkens zijn brief op de Abdijweg 42 in Weerselo, dus zijn autoriteit is onbetwist.

Ik ben als kind van Nederlands Hervormde ouders opgegroeid in een katholiek dorp, op een katholieke school, met katholieke vriendjes, de hele roomse bibelebonseberg kortom, zodat de denominaties op natuurlijke wijze in elkaar overvloeiden, en ik het onderscheid inderdaad niet altijd scherp zie.

André, die ik de manuscripten van mijn laatste twee romans liet lezen, zou me hier beslist voor hebben behoed.

Ik heb veel aan hem te danken.

Mijn eervorige roman ‘Dit zijn de namen’ zou ik zelfs in het geheel niet geschreven hebben, als ik niet het geluk had gehad hem te leren kennen. De leringen van René Girard zijn via André in mijn werk terecht gekomen, volgens het beproefde drietrapsmodel God, Profeet en gelovige.

André was een kalme leermeester; hij onderwees al schrijvend en vertellend, op klassieke wijze. Ik heb me altijd bevoorrecht gevoeld in zijn omgeving te mogen verkeren.

Ik ontmoette hem aan de eettafel in dit huis, ergens in de laatste jaren van de vorige eeuw.

Ik leed toentertijd aan een vrouw. Ze hield me bezig als ze er was en ze hield me bezig als ze er niet was. Ze was bij me ingetrokken omdat ze niet alleen kon zijn; van schrijven kwam enkele jaren niets. Ik beleefde vele noodlottige avonturen met haar, waarvan er een in de cel eindigde en andere met een boete. Eens zal ik deze dingen opschrijven in een kleine liefdesroman met de titel Zwarte bloemen – naar de nacht waarin ze mij haar schaduwlevens openbaarde en haar geheimen zich voor me openden als een veld vol zwarte bloemen.

Voor nu kan ik alvast verklappen dat deze dingen te maken hadden met de noodlottige begeertedriehoek waar ik pas later mee zou kennismaken.

0m haar aanwezigheid in mijn huis te ontvluchten, zocht ik onderdak in het gastenverblijf van dit huis. Daar, meestal in de Meister Eckhart-kamer, hervatte ik het schrijven dat zo lang had stilgelegen.

Bij de gezamenlijke middagmaaltijden ontmoette ik de paters Dominicanen, vriendelijke, eigengereide heren, die wat betreft karakter en temperament sterk van elkaar verschilden. De een kon niet ophouden over zijn reisje naar de Harz en de schaalmodellen die hij bouwde, de ander onderhield de gebouwen en legde de dakpannen recht na een storm, weer een ander had een literair-filosofische belangstelling en sprak met gezag over het werk van René Girard en Erich Auerbach.

Met hem, André Lascaris, ontwikkelde zich mettertijd een dierbaar contact. Ik genoot herhaaldelijk van de gastvrijheid van dit huis, en altijd op de tweede of derde avond van mijn verblijf klonk er een bedeesde klop op mijn deur, en nodigde André me uit om op zijn kamer van gedachten te wisselen bij een glas wijn. Elke keer was het aantal bidprentjes in zijn boekenkast weer toegenomen. André leek er geen bezwaar in te zien dat de foto’s van de levenden stilaan door de bidprentjes van al die doden werden overstemd.

André Lascaris o.p., 1939-2017 (Foto Arjan Broers)

Deze ontmoetingen werden de basis van een vriendschap die ruim vijftien jaar heeft geduurd, en die afgelopen zomer ruw werd onderbroken door zijn plotselinge dood. André is nu zelf zo’n bidprentje in de boekenkast – en kijkt vriendelijk toe terwijl ik werk.

Zijn dood vergelijk ik in de stilte van mijn gedachten met de brand in de bibliotheken van Alexandrië en Weimar. Niet zozeer door de omvang ervan, maar omdat het zo’n onherwinbaar verlies is, en omdat het onpeilbaar is hoeveel kostbaars er precies verloren ging. De reikwijdte kan niet worden overzien, indachtig Predikers korzelige wijsheid dat hetgeen ontbreekt, niet kan worden geteld.

Dat het een groot verlies is, dat weten we, en dat hij wordt gemist, dat voelen we – daar moeten we het mee doen. Dat is wat hij in ons achterliet.

*

Eerder verscheen: 
Ter gedachtenis aan André Lascaris
A Dieu aan de ‘founding father’ van het DSTS
Mijn vriend de bibliotheek