09 Maart 2016

'De negorij is mijn mooiste plek geworden'

Ga naar overzicht

Deel op:

erard Braks (1938) was pastor in Huissen, Tiel en De Goorn. Daar was hij de laatste dominicaan in een rij die begon in 1636. Nu is hij prior van het klooster in Huissen. Ben Vocking en Wil Vermeulen interviewden hem voor het papieren Bulletin van de provincie. Een samenvatting.

Gerard Braks o.p.

Gerard, waarom ben je dominicaan geworden?

‘Er zat eigenlijk weinig anders op. We hadden dominicanen in de parochie en ik wilde een vriendje achterna naar missiecongregatie Mariannhill in Arcen. Tot op een avond de pastoor en kapelaan bij ons thuis kwamen praten. Toen werd het natuurlijk het Dominicuscollege, daar was weinig aan te bestellen.’

‘Ik speelde al priestertje thuis met een jonger buurmeisje erbij. Daarna speelden we doktertje. Ik heb geen spectaculair roepingsverhaal. Ik wilde aanvankelijk machinebankwerker worden, maar was een half jaar te jong om naar de LTS te mogen. In dat half jaar heb ik de voorbereiding op de mulo gevolgd en toen is het idee gekomen om dominicaan te worden. Ik heb zelf ja gezegd en heb er nooit spijt van gehad.’

Gerards eerste benoeming was in de parochie in Huissen, die pas een paar jaar in handen was van de dominicanen, maar er was weinig contact tussen de broeders van de parochie en die van het klooster. ‘Het klooster was politiek terrein, men noemde het die Rote Kapelle‘, zegt hij.

Gerard Braks met zijn klas in het noviciaat van Huissen (omstreeks 1956), hij staat rechts achter magister Biezeno.

Hij werkte er met veel plezier, maar na negen jaar voelde hij dat het tijd werd voor een nieuwe stap. Er volgde een benoeming in Tiel, maar dat viel tegen. ‘In Huissen hadden we een leuke groep in de pastorie: het was open, er werd gelachen, er werd geleefd met elkaar. Tiel was volkomen anders: een huis met heren op leeftijd, die allemaal wisten hoe het moest. Er kon niets anders. Ik heb een keer een mop verteld, maar die viel helemaal in verkeerde aarde.’

In 1980, Gerard was inmiddels pastoor, kreeg hij opdracht van het provincialaat om de parochie te moderniseren: het kerkbestuur en de parochieraad moesten parochievergadering en parochiebestuur worden.

‘Het werd mij niet in dank afgenomen, noch door het kerkbestuur noch door de medebroeders. Ik wilde inspraak geven aan de parochianen, maar dat werd een regelrechte ruzie. Het vertrouwen in mij werd opgezegd, ik ben bij een psychiater geweest die zei: laat die anderen maar een keer komen praten, maar dat deden ze niet. Toen hebben vrienden tegen me gezegd: jij komt bij ons logeren, want de pastorie was geen optie meer. Zij hebben mij geweldig geholpen om door die zware periode heen te komen. In het najaar van 1985 ben ik naar het klooster in Huissen gegaan.’

Vader Braks feliciteert zijn zoon na zijn professie, 1959.

Was het toen niet moeilijk om door te gaan?

‘Nee. Ik heb in Huissen anderhalf jaar een heel goede periode gehad. Daar kwam ook het idee op om naar De Goorn te gaan. Samen met Frits Eijbersen ben ik eerst in Schiedam gaan kijken en later bij Klaas Schokker De Goorn. Daar waren ze net bezig met de vraag: hoe gaan wij verder als parochie? Daar voelde je het kloppende hart van een levende parochie. Klaas zou daar weggaan, en ik voelde er wel voor om samen met Frits naar De Goorn te verkassen.’

En hoe ging dat?

‘Ik heb er een uitstekende tijd gehad: heel goed kunnen samenwerken met mensen, veel contact met groepen, veel kunnen stimuleren, en de sfeer in de parochie was goed. Mensen waren bereid zelf verantwoordelijkheid te nemen en de handen uit de mouwen te steken. In het dekenaat Hoorn werd dikwijls met jaloerse blikken naar De Goorn gekeken met de opmerking: “Ja, in De Goorn kan alles”.’

Hoe lang heb je dat gedaan?

‘Vijf-en-twintig jaar ben ik er pastoor geweest, toen vond ik het genoeg. Mijn leeftijd en gezondheid gingen meespelen en de sfeer binnen parochies werd anders, door het beleid van het bisdom.’

Bij zijn afscheid als pastoor maakte Gerard Braks met een bus parochianen een tocht langs onder meer alle plaatsnamen van de West-Friese parochie.

‘Ik had altijd veel steun van vicaris Gé Geukers, die ons stimuleerde om door te gaan en parochianen zelf dragers van de pastorale zorg te laten zijn. Hij kwam graag in De Goorn, bij wat hij noemde: “Dat gekke volk daar”. Want in De Goorn kon alles.’

‘We hebben een keer een parochieweekend gehad onder het thema Verder zonder herder. Dat heeft in het bisdom hier en daar wenkbrauwen doen fronsen. Maar de vraag was: hoe denken jullie dat te doen? Daar waren we vaak mee bezig. Bij een van die weekenden is door een groep de spreuk bedacht Wat goed is voor hier, is belangrijker dan wat mag.’

‘Die tekst werd achter in de kerk opgehangen en heeft heel wat discussie opgeroepen. Je kunt wel zeggen dat dat het motto van de parochie geworden is. Ik heb tegen mijn opvolger, Nico Knol, gezegd: “Als je die spreuk weghaalt, haal je de ziel uit de parochie”. Hij heeft dat goed begrepen en de tekst in een iets grotere letter opnieuw aangebracht.’

Jij hebt veel gedaan aan de vorming van de mensen.

‘Ik heb de laatste vijf jaar niet één uitvaart meer gedaan, dat is door de parochianen heel goed opgepikt. Zij zagen hoe medeparochianen dit uitstekend en met grote betrokkenheid deden. Ik heb er nooit problemen mee gehad. Men voelde in de parochie dat we nooit ondoordacht iets deden. Er werd op gestudeerd.’

‘Veel parochianen hebben de tweejarige toerustingscursus of andere cursussen gevolgd. We hebben een driejarig project gehad over de sacramenten, de ruggengraat van ons geloof. Voor het zover was, hebben twee werkgroepen dat met elkaar uitgedokterd. Ze hebben avonden met elkaar op de pastorie gezeten om samen stukken te lezen of te schrijven. Ze waren zo intens gemotiveerd, en het was zo leuk om te zien hoe alles ging lopen: vrouwen en mannen vanaf vijfentwintig jaar. Zij hebben mij geweldig geïnspireerd.’

En jij zat er als pastoor bij, en dan zat je in de bank?

‘Ja, ze deden het ook goed. Er was alle openheid. We hebben De Goorn op de kaart gezet als parochie.’

In 2012 was Gerard Braks nog ‘prins Frodo I’ bij het kleinschalige carnaval in De Goorn.

 

Als je terugkijkt, was De Goorn je gelukkigste tijd?

‘Dat mag je wel zeggen. Ik ben in mijn Tielse jaren met vrienden op vakantie geweest in Callantsoog. Van daaruit maakten we tochten door Noord-Holland. Ik herinner me dat ik ooit in Avenhorn bij De Goorn stond en dacht: “Je zult toch in deze negorij terechtkomen!” Ik ben er gekomen en het is mijn mooiste plek geworden.’

En dan komt er opeens een oproep uit Huissen, om hier prior te worden?

‘Eigenlijk kwam mij dat wel goed uit. Omdat ik in De Goorn dacht: ze doen het zelf wel. Ik heb de medebroeders in Huissen wel gevraagd waarom ze mij gekozen hebben. Ik proefde een positieve sfeer om samen verder te gaan.’

Is het geen overgang geweest om weer in een klooster te gaan wonen?

‘Dat is me erg meegevallen. Ik kende de meesten nog uit de tijd dat ik hier een goed thuis vond. Ik heb het niet als een heel grote overgang ervaren. Ik heb het naar mijn zin, tot op heden. Hoe alles zich zal gaan ontwikkelen…? In september komen er nieuwe medebroeders hier, omdat Huissen vormingshuis is geworden. De praktijk zal leren, hoe dat gaat. Maar wij zien ernaar uit. Laat ze maar komen. Graag!’